Verhaal 4. Het huis met de grote ramen

Ik sluit mijn ogen en in gedachten teken ik een huis. Groot, vrijstaand, met veel kamers, op een heuvel. Het is het mooiste huis dat ik ooit heb gezien. Mijn hele familie zit samen aan een Arabische maaltijd en ik ren met mijn neefjes en nichtjes door de woonkamer. Een walm van shisha bedekt de tafel. Vanuit de grote ramen kijk ik uit over heel Aleppo. Ik denk aan al die mensen die daar wonen en leven, hun eigen dingetjes aan het doen zijn. En ik voel dat hele specifieke, diepe gevoel van geborgenheid, veiligheid…

Syrië, 2012.

Plotseling is het daar, het aanhoudend geronk van helikopters, huilende sirenes. Ik ben tien en heb geen idee wat ‘oorlog’ betekent. Maar ik voel dat alles wat zeker was in één klap onzeker is geworden. Mijn ouders wonen niet meer samen in ons huis. Waar mijn vader is, weet ik niet precies. Elke ochtend als ik naar school ga en mijn moeder een kus geef, weet ik niet of ik haar ooit nog terug zal zien. Mensen gedragen zich vreemd. Op school lopen kinderen zonder kleren, kinderen met een sigaret in hun mond. Als een soort politie geklede mannen ronselen meisjes van het schoolplein. Aleppo is niet langer thuis.

Turkije, 2015.

Ik ben dertien en werk achter de lopende band in een fabriek. Elke dag denk ik, waarom doe ik dit? Maar ik zet door. Alleen zo kan ik mijn school betalen en Turks leren. Al een jaar lang probeer ik de taal machtig te worden. Toen we hier net aankwamen vond ik hier alles vreselijk, maar nu ik naar school kan en beter met mensen kan praten, begin ik me eindelijk op mijn plek te voelen. Ik begin erin de passen hier, vrienden te maken. De telefoon gaat. Het is mijn vader vanuit Nederland. Kom ook naar Nederland, zegt hij. Ik wil niet. Niet nog een keer opnieuw beginnen. Mijn moeder zegt dat het goed voor me zal zijn.

Ons huis in Syrië, waar mijn vader twee jaar aan heeft gebouwd, is weg.

Nederland, 2019

Elke keer weer probeer ik met heel mijn hart de mensen, de taal en de cultuur te begrijpen. Flexibel zijn is nu onderdeel van wie ik ben. Misschien heb ik daarom weinig moeite om met Nederlanders om te gaan. Hier heb ik bijna geen Syrische vriendinnen. Veel Syriërs hebben het steeds over wat ze vroeger allemaal hadden, hoe goed ze het hadden. Er is veel competitie onderling. Daar kan ik niet tegen. En over vroeger praten maakt me verdrietig.

Nu ik weer samen ben met mijn familie moeten wij ons ook aan elkaar aanpassen. Meestal lukt dat goed, maar soms denk ik, hoe moeten mijn ouders mij ooit begrijpen, zo anders als mijn leven er nu uitziet. Vaak ga ik met een vriendin Arnhem in, naar de stad. Mijn ouders vragen dan: hoe moet dat, je vriendin heeft geen hoofddoek, ze komt uit een andere cultuur, spreekt een andere taal. Mijn ouders zeggen: ik ben Syrisch, ik verander niet. Maar ík ben jong. Ik probeer anderen actief te begrijpen en gebruik mijn lichaamstaal, terwijl de ouderen stijf achter hun kopje koffie blijven zitten. Dat is het verschil.

In mijn slaapkamer staan wel veel foto’s uit Aleppo van toen ik klein was. Foto’s met mijn ouders, met mijn broertjes. Het woord Aleppo hangt groot aan de muur, net als een vlag. Mijn moeder heeft de woonkamer zelfs helemaal Syrisch ingericht, tot aan de gordijnen toe. Ik denk niet dat ik datzelfde, moeilijk uit te leggen gevoel van vroeger ooit nog terug zal krijgen in mijn leven. Maarals je voor negentig procent ergens past is het ook genoeg. Thuis zijn betekent voor mij nu vooral dat ik met mensen ben die veel voor mij betekenen, die echt weten wie ik ben. Bij wie ik me veilig voel.

Mijn vader heeft laatst ons oude huis voor mij getekend. Dus als ik ooit architect ben, wil ik het echt nabouwen. Dan bouw ik het hier in Arnhem precies hetzelfde als vroeger in Aleppo, met dezelfde grote ramen.

B.