Ik ben Syrisch, maar wil het niet over Syrië hebben. Bij ‘thuis’ denk ik aan Egypte. Niet dat het een fijne herinnering is, maar mijn jaren daar waren zó intens dat ik maar weinig beelden heb van mijn jeugd daarvoor. In Egypte heb ik voor het eerst zélf iets opgebouwd. Ik was pas veertien maar ik ben er volwassen geworden.
In Egypte was het leven zwaar. Ik werkte dertien uur per dag om de huur te kunnen betalen en ging niet naar school. Buiten kwam ik alleen om boodschappen te doen. Het was gevaarlijk, je hoorde vaak over aanrandingen op straat. Mijn moeder, broer en zus waren de enige Syriërs in de buurt en we werden aangekeken en uitgescholden. Toen mijn moeder vooruit reisde naar Nederland, zei ze ons dat wij haar snel zouden kunnen volgen. Maar dat duurde uiteindelijk nog anderhalf jaar. In die tijd zorgde ik voor mijn broer en zus, kookte, deed de was en deed boodschappen. Zo groeide ik op. Om niet na te hoeven denken over mijn situatie, droomde ik elke dag van Nederland. Daar zou ik een mooie toekomst opbouwen in een goed land met goede mensen. Nederland zou heel voor mij zijn. Maar als je in Nederland wil wonen, moet je heel geduldig zijn.
Dat blijkt ook nu ook nog. Nu ik hier ben, is het veel moeilijker dan ik dacht. Ik dacht bijvoorbeeld dat de taal mij makkelijk af zou gaan en dat ik direct met school zou beginnen. Ik had geen idee hoe alles werkt met uitkeringen en zo. Vooral het Nederlands is echt heel lastig. Ik ben een heel sociaal persoon en hou enorm van praten. Dat is onderdeel van wie ik ben. Daarmee ben ik gewend om vrienden te maken. Nu durf ik niet eens een grapje te maken, want straks zeg ik iets verkeerd en worden mensen boos. Ik maak nu dus geen contact met Nederlanders. Ik heb niet één vriendin. Wel kreeg ik werk achter de kassa vanuit de gemeente. Daar kwam ik veel in aanraking met discriminatie. Mensen zeiden: je moet Nederland uit, wat doe je hier, je stinkt… Er heeft zelfs een vrouw op mij gespuugd. Toen ik dit vertelde bij mijn contactpersoon van de gemeente, werd mij verteld dat ik me niet aan moest stellen, dat dit er nu eenmaal bij hoort hier in Nederland. Dat het geen reden is om ander werk voor mij te zoeken.
Nu ik het gewend ben om zelfstandig te wonen, is het ook wennen om weer met mijn ouders te leven. Mijn vader zegt: wat zijn jullie oud geworden, ik ken jullie niet meer terug. Natuurlijk ben ik sinds mijn geboorte veel veranderd, maar mijn vader begrijpt niet dat ik geen kind meer ben. Nu wij ouder worden verliest hij misschien ook een herinnering aan het oude leven. Ik heb heel veel gehuild, heel veel stress gehad en ben daarmee naar een psycholoog gegaan. Ook ik heb soms aandacht nodig van iemand anders dan mijn moeder of vader. Als je met iemand praat over je problemen helpt dat al, ook al is er niet meteen een oplossing.
Ik ben nu sterker. En sinds anderhalve maand heb ik eindelijk ander werk. Ik werk nu als tolk bij Boost, een centrum dat migranten helpt hun weg te vinden in Nederland. Ik werk daar met Arabische mensen, maar ook veel met Nederlanders. Als er binnen het centrum problemen zijn, vertaal ik die. Het werk verandert mij, mijn taal wordt beter. En als mijn taal goed is, wordt het leven ook beter. De afgelopen maand begin ik zelfs vrienden te maken. Nu zeg ik gewoon: Hoi, ik wil jouw vriendin zijn. Soms zakt de moed me nog steeds in de schoenen en denk ik, ik kan het niet. Maar dan herpak ik me snel. Ik móet verder. Ik moet, want ik heb hier een toekomst.
H.