Ontaarde boom bij nacht

foto: Willem Jakobs

Sinds iets meer dan een maand springt om 9 uur het licht aan onder de boom, een mooi gezicht, kom maar eens kijken. Om één uur springt de lamp weer uit, dan slaapt Arnhem toch…

Openingsrede Burgemeester Marcouch

We waren zeer vereerd met de opening van Burgemeester Marcouch die vanuit eigen ervaring veel wijs kon vertellen over ontworteling. Helaas bleek het laatste stuk niet op video te staan, maar het beste staat er op.

Verhaal 6. De geur van Jasmijn


Ik herinner me de geur van Jasmijn. Die hing in het dorp, in de steegjes, in de velden, over het hele eiland. De herinnering voert me naar warme zwoele avonden, tochten op de brommer, de bergen en de zee. Niet dat ik vaak de bergen in ging, maar tóch…

Ik ben voor lange tijd uit Nederland weggegaan, maar sinds ik hier weer terug ben, voel ik me pas ontworteld.

Nadat ik de middelbare school had afgemaakt, had ik geen toekomstplan. Een jaar eerder had ik tijdens vakantiewerk in Griekenland een liefde ontmoet. Na een jaar corresponderen besloot ik naar hem toe te gaan. Het was niet zo dat ik per se weg wilde uit Nederland, maar achteraf bezien kan mijn vertrek wel plaatsen. De echtscheiding van mijn ouders een paar jaar eerder en de dynamiek in ons gezin maakte dat ik me als jongste niet echt gezien voelde. Op mijn 20e stapte ik dus in een bus naar een klein Grieks eiland, retourdatum onbekend.

Ik stortte me op de taal via talenboeken en Amerikaanse soaps met Griekse ondertiteling. Na een paar seizoenen in de horeca gewerkt te hebben, opende ik een eigen winkel met aquarellen en fotografie. In mijn relatie ondervond ik wat ik dacht dat een taalbarrière was. We begrepen elkaar niet en ik ging nog harder studeren. Maar toen ik de taal eenmaal machtig was en de problemen niet verdwenen, begreep ik dat de verschillen tussen ons veel dieper lagen. Ik had bijvoorbeeld moeite met zijn opvattingen over hoe je met vrouwen omgaat, we ‘levelden’ niet. De relatie sneuvelde. Maar inmiddels was het Grieks helemaal mijn taal, mijn winkel liep goed en de andere winkeliers in de steeg waren mijn familie geworden bij wie ik altijd aan tafel kon aanschuiven, van wie ik altijd op aan kon. Het was mijn thuis geworden.

Na elf jaar kwam mijn Griekse leven met een knal ten einde. Ik kreeg een zwaar auto-ongeluk. Revalidatie en nazorg was er in Griekenland niet bij. Ineens zat ik dus weer bij mijn moeder op de bank. Ik was heel erg in de war: wie ben ik, waar sta ik en wat moet ik hier nou? Ik vind het moeilijk te omschrijven, maar het leek alsof ik een deel van mezelf had achtergelaten in Griekenland. Al wist ik ook niet goed welk deel dat was.

Ik voelde een afstand ten opzichte van mijn eigen land. Ik had geen huis en geen opleiding, mijn werkervaring was in Nederland niets waard en ik had hier geen netwerk. Door Griekenland ben ik me gaan realiseren hoe Nederland functioneert. De regeltjes, de bureaucratie, de structuur. Hier word ik soms gek van de stenen. Ik heb heimwee naar het contact met de natuur, de aarde, de zee en de bergen. Ik voel me thuis met vrienden om me heen bij wie ik altijd kan binnenlopen en aanschuiven aan tafel, zonder dat we eerst onze agenda’s moeten trekken. Natuurlijk heb ik ook vervelende dingen meegemaakt daar, maar het melancholische gevoel van gemis overheerst toch.

Ik had destijds niet echt mensen om me heen met wie ik hierover kon praten. Ik vond het moeilijk om nieuwe vriendschappen te sluiten en mijn oude vriendinnen van de middelbare school konden niet echt aan mijn gevoel relateren. En ik kon mijn gevoelens inmiddels zelf beter onder woorden brengen in het Grieks dan in het Nederlands. Ik besef nu ook dat ‘je thuis voelen’ te maken heeft met hoe je er economisch voor staat. Het heeft zeker vijf jaar geduurd voor ik als zzp’er voet aan de grond kreeg. Nu pas, tien jaar later, voel ik me echt gewaardeerd in Arnhem om wat ik kan, om mijn competenties. Ik word gezien en heb een fijn netwerk. Ik kan zelfstandig mijn boterham verdienen en mijn huur betalen, dat helpt. Was ik in het begin huiverig voor nieuwe vriendschappen, inmiddels heb ik ook weer goede vriendinnen. Mét agenda weliswaar, maar ik heb geleerd dat te accepteren.

Toch neemt gevoel ontworteld te zijn niet af, integendeel. Steeds meer heb ik het idee dat ik met een been in de ene en een been in de andere cultuur sta. Sinds ik terug ben in Nederland verdiep ik me veel meer in de geschiedenis en cultuur van Griekenland en weet ik meer dan de meeste eilanders daar. Ik verslind verhalen, literatuur en talenboeken. Regelmatig ga ik eventjes terug om me ‘onder te dompelen’. Ik zoek dan door het land mijn vrienden van vroeger op. Ik ben daar altijd welkom en kan met hen mijn hart ophalen.

De geur van Jasmijn, die kan ik niet meer ruiken. Met het auto-ongeluk ben ik mijn reuk verloren. Vreselijk vind ik dat. Aan geuren zitten zo veel herinneringen verbonden. Je ruikt iets en denkt meteen aan een bepaald moment. Die associaties, die herinneringen heb ik dan niet. Maar ik geniet bijvoorbeeld wel van Grieken die in het openbaar op een bepaalde manier met elkaar communiceren, zoals zo’n taxichauffeur die tiert naar zijn medeweggebruikers: meestal is zo’n situatie niet te vertalen en daar smul ik dan van.

Het lijkt wel een soort shot wat ik nodig heb, een dosis Griekenland. Maar ook dat levert bij terugkomst in Arnhem steeds een heel dubbel gevoel op. Of ik kan er weer even tegenaan, óf ik kom rouwend terug om het leven dat ik niet meer leid. Maar ja… als ik voor langere tijd terug zou gaan, zou ik misschien wel merken dat dingen daar ook veranderd zijn. Als ik het geld had, zou ik het allerliefste half hier en half daar willen leven. Of misschien zelfs wel helemaal daar. Maar niet zo lang mijn moeder leeft, zij houdt me hier. Tja, ook dát heeft uiteindelijk toch met wortels te maken.

Z.

Verhaal 5. De wilde tuin


Mijn broer en zus hebben allebei Indonesische trekjes, maar aan mij is niets te zien. Toch zeggen mensen vaak dat ik op mijn vader lijk, in mijn gebaren, in mijn karakter. Als mensen dat zeggen, dan schaam ik mij een beetje. Aan mijn vader heb ik haast geen herinnering meer. Het verhaal van mijn familie ken ik nauwelijks.

Oma Mesua woonde toen ik klein was gewoon in Tiel. Haar hele huis stond vol wilde planten, dat was wel eigenaardig. In mijn ogen was zij een nogal woeste vrouw. Ik durfde niet heel dichtbij te komen, voelde een afstand. Ze is lang geleden overleden, maar nog altijd heb ik een steen in mijn maag bij Tiel. Nu besef ik dat ze eigenlijk depressief was. Dat ze haar land had achtergelaten, haar wortels was verloren en dat de tropische planten in haar huiskamer een functie hadden. Troost misschien, of rust.

Hoe mijn grootmoeder precies naar Nederland kwam weet ik niet. Aan mijn vader, haar zoon, kan ik het niet meer vragen. Hij overleed toen ik zeven was. Ik zou het toch nog eens aan mijn moeder moeten navragen, maar op de een of andere manier vind ik het belangrijker om de plek waar zij gewoond hebben gezien te hebben dan het precieze verhaal te weten. Uit fotoboeken had ik wel een vaag beeld van het familiehuis in Indonesië. Maar een aantal jaar geleden kreeg ik ineens sterk de behoefte om dat beeld in het echt op te zoeken. Een verlangen om de foto’s in een context te plaatsen, verbanden te ontdekken in de hoop dat dingen in het echt anders zouden zijn in een directe waarneming. Dat ik daar een gevoel bij zou hebben. Dat het me iets zou vertellen over wie ik ben.

Dat zoekende naar waar ik ‘pas’ of wie ik ben gaat al een hele tijd terug. Na netjes het vwo afgerond te hebben, tja wat moet je dan met je leven? De kaders verdwijnen en je moet zelf een pad uitstippelen. Werd het kunstacademie en het onzekere bestaan van de bij de dag levende kunstenaar, of toch een gestructureerde negen tot vijf baan? Ik heb die keuze nog steeds niet echt gemaakt geloof ik. Ik laveer nog steeds tussen het spontane leven en het gestructureerde zekere pad.

De zoektocht naar het huis van de foto was een avontuur. Bogor is een krioelende miljoenenstad en tegelijkertijd een ontplofte plantenmassa. Overal verkeer, mensen, groen. Op elke hoek van de straat een belevenis. Opeens stond het huis daar voor mijn neus, veel eerder dan verwacht. Het huis waar mijn oma had rondgelopen, waar ze vroeger had gespeeld. En ik voelde…. niets. Het was een mooie plek hoor, daar niet van, maar de hoop dat het me iets over mijn wortels, mijn voorouders, mijzelf zou leren, vervloog.

Net toen ik wilde omdraaien, zag ik naast het huis een parkje, zo mogelijk nog een wildere jungle dan de rest van de stad. Niets was onderhouden of gesnoeid. Alsof ik het paradijs binnenstapte. Zittend in het park daalde het besef pas in dat mijn grootouders hier vandáán komen, dat ík hier vandaan kom. Flarden van beelden voor mijn ogen. Een jong meisje dat door het park rent. Een jonge moeder met drie kids in het kamp. De boottocht. Mijn vader bij mijn oma op schoot. Opa en oma samen in Tiel, herenigd, maar zonder land. Gelukkig?

Zonder precies te weten waarom, voelde ik daar in die woestenij van planten een sterk gevoel van thuiskomen. Maar dat had, denk ik nu, misschien minder met de feitelijke geschiedenis te maken dan met de rijkdom van die groene chaos. Wat valt daar veel in te ontdekken. De schoonheid die kan ontstaan als je dingen op zijn beloop laat. De onrust en spontaniteit die ook altijd al zo in mij zit voelde ik hier belichaamd in Bogor, door al die planten in dat parkje.

En kijk nu naar dit park, het Coehoornpark, naar de chaotische speeltuin die het is. Voor anderen gaat het al snel om geld verdienen, technische tekeningen, vergaderen, plannen en afspraken maken, agenda’s trekken. Ik noem dit nu de Nederlandse manier. Maar voor mij gaat het juist om de spontane ontmoetingen waardoor iets kan ontstaan in het hier en nu, de chaos en de schoonheid daarvan. Soms botst dat natuurlijk met de omgeving en is er wederzijds onbegrip, maar het levert eigenlijk altijd wel iets op. Heel misschien is dit park wel een spiegel van mijn verlangen naar die kleine jungle in Bogor.

Willem

Verhaal 4. Het huis met de grote ramen

Ik sluit mijn ogen en in gedachten teken ik een huis. Groot, vrijstaand, met veel kamers, op een heuvel. Het is het mooiste huis dat ik ooit heb gezien. Mijn hele familie zit samen aan een Arabische maaltijd en ik ren met mijn neefjes en nichtjes door de woonkamer. Een walm van shisha bedekt de tafel. Vanuit de grote ramen kijk ik uit over heel Aleppo. Ik denk aan al die mensen die daar wonen en leven, hun eigen dingetjes aan het doen zijn. En ik voel dat hele specifieke, diepe gevoel van geborgenheid, veiligheid…

Syrië, 2012.

Plotseling is het daar, het aanhoudend geronk van helikopters, huilende sirenes. Ik ben tien en heb geen idee wat ‘oorlog’ betekent. Maar ik voel dat alles wat zeker was in één klap onzeker is geworden. Mijn ouders wonen niet meer samen in ons huis. Waar mijn vader is, weet ik niet precies. Elke ochtend als ik naar school ga en mijn moeder een kus geef, weet ik niet of ik haar ooit nog terug zal zien. Mensen gedragen zich vreemd. Op school lopen kinderen zonder kleren, kinderen met een sigaret in hun mond. Als een soort politie geklede mannen ronselen meisjes van het schoolplein. Aleppo is niet langer thuis.

Turkije, 2015.

Ik ben dertien en werk achter de lopende band in een fabriek. Elke dag denk ik, waarom doe ik dit? Maar ik zet door. Alleen zo kan ik mijn school betalen en Turks leren. Al een jaar lang probeer ik de taal machtig te worden. Toen we hier net aankwamen vond ik hier alles vreselijk, maar nu ik naar school kan en beter met mensen kan praten, begin ik me eindelijk op mijn plek te voelen. Ik begin erin de passen hier, vrienden te maken. De telefoon gaat. Het is mijn vader vanuit Nederland. Kom ook naar Nederland, zegt hij. Ik wil niet. Niet nog een keer opnieuw beginnen. Mijn moeder zegt dat het goed voor me zal zijn.

Ons huis in Syrië, waar mijn vader twee jaar aan heeft gebouwd, is weg.

Nederland, 2019

Elke keer weer probeer ik met heel mijn hart de mensen, de taal en de cultuur te begrijpen. Flexibel zijn is nu onderdeel van wie ik ben. Misschien heb ik daarom weinig moeite om met Nederlanders om te gaan. Hier heb ik bijna geen Syrische vriendinnen. Veel Syriërs hebben het steeds over wat ze vroeger allemaal hadden, hoe goed ze het hadden. Er is veel competitie onderling. Daar kan ik niet tegen. En over vroeger praten maakt me verdrietig.

Nu ik weer samen ben met mijn familie moeten wij ons ook aan elkaar aanpassen. Meestal lukt dat goed, maar soms denk ik, hoe moeten mijn ouders mij ooit begrijpen, zo anders als mijn leven er nu uitziet. Vaak ga ik met een vriendin Arnhem in, naar de stad. Mijn ouders vragen dan: hoe moet dat, je vriendin heeft geen hoofddoek, ze komt uit een andere cultuur, spreekt een andere taal. Mijn ouders zeggen: ik ben Syrisch, ik verander niet. Maar ík ben jong. Ik probeer anderen actief te begrijpen en gebruik mijn lichaamstaal, terwijl de ouderen stijf achter hun kopje koffie blijven zitten. Dat is het verschil.

In mijn slaapkamer staan wel veel foto’s uit Aleppo van toen ik klein was. Foto’s met mijn ouders, met mijn broertjes. Het woord Aleppo hangt groot aan de muur, net als een vlag. Mijn moeder heeft de woonkamer zelfs helemaal Syrisch ingericht, tot aan de gordijnen toe. Ik denk niet dat ik datzelfde, moeilijk uit te leggen gevoel van vroeger ooit nog terug zal krijgen in mijn leven. Maarals je voor negentig procent ergens past is het ook genoeg. Thuis zijn betekent voor mij nu vooral dat ik met mensen ben die veel voor mij betekenen, die echt weten wie ik ben. Bij wie ik me veilig voel.

Mijn vader heeft laatst ons oude huis voor mij getekend. Dus als ik ooit architect ben, wil ik het echt nabouwen. Dan bouw ik het hier in Arnhem precies hetzelfde als vroeger in Aleppo, met dezelfde grote ramen.

B.

Verhaal 3. Het klushok

Gerry: “Heb jij de krant al naar de buurvrouw gebracht vandaag?”

Bert: “Ja ja, dat doe ik zo wel”

Gerry: “Ze zit erop te wachten hoor.”

“Kijk nou naar dit uitzicht, wat een ruimte!” Vanuit hun appartement op de bovenverdieping van een galerijflat kijken Gerry en Bert door het raam uit op twee kruisende snelwegen. Het is spitsuur. Zo ver je kan kijken vormen auto’s het decor. Met haar wijsvinger gaat Gerry over het raamkozijn. Een laagje fijnstof blijft achter op haar vingertop. “Een mooie buurt is het niet, maar toen we hier voor het eerst binnenkwamen, zagen we vooral de lucht en het licht. We waren jong en wilden in het centrum wonen voor vertier. De terrasjes, de bioscoop, de winkels. We waren meteen verkocht. Dat is nu bijna vierendertig jaar geleden. Sommige buren wonen er nog veel langer. Een buurman zelfs al sinds 1963. De flat werd al snel ons eigen eilandje, de buren een soort familie.”

Bert gaat rechtop zitten. Een twinkeling verschijnt in zijn ogen. “Vaak zat ik beneden te klussen in mijn berging ter grootte van een postzegel. Al snel kwamen er buren langs om te kijken wat ik daar allemaal deed. Ik had er een koffieapparaat neergezet. Wanneer ik ze dan een kopje échte Senseo aanbood, waren ze niet meer weg te slaan. De berging werd een hangplek en al snel werd het werd veel te vol. We verkasten naar een groter hok en een jaar later naar een nóg grotere ruimte. Samen deden we kleine klusjes en kibbelden over hoe we iets het beste in elkaar konden zetten. Roddelen, dat konden we ook goed”, grapt Bert. “Iedereen kon langskomen. Het haalde de buren echt uit hun isolement.”

“Het begint met een keer iets lenen van een ander en elkaar goedendag zeggen op de gang,” vult Gerry aan. “Langzaam groeit dat naar meer en voor je het weet ken je iedereen in de flat. Als we ziek zijn, verzorgen we elkaar. Toen Bert twaalf weken op de intensive care lag, stonden de buren voor ons klaar. Sommige dingen doe je gewoon voor elkaar, of je elkaar nu wel of niet aardig vindt. We weten dat we altijd bij elkaar binnen kunnen lopen.”

Bert vervolgt: “Toen ik in 2013 erg ziek werd is het klushok opgeheven. Met het verdwijnen van onze hangplek is de samenhang wel verminderd. We hebben minder contact met de buren. Dat komt ook wel door het recente verloop in de flat. Waren eerder alle bewoners zelf de eigenaar van hun huis, nu is een groot deel in bezit van beleggers die ze verhuren aan mensen die ‘op doorreis’ zijn. Studenten, expats, jonge ouders die een grotere woning zoeken. Soms zien we elke paar weken andere bewoners. Mensen komen uit alle hoeken van de wereld. De voertaal in de flat is nu Engels. Een tijdje geleden stond ineens de politie voor de deur op de tweede verdieping. Een Chinese eigenaar had het huis verhuurd aan een paar jongens. In plaats van er zelf te gaan wonen, hadden die een hennepkwekerij gebouwd met alles erop en eraan. Ze wilden net gaan oogsten. Ongelofelijk dat dit gewoon onder mijn ogen gebeurde, zonder dat ik iets had gemerkt.”

“Dan verlangen we wel terug naar het menselijk contact”, zegt Gerry. “We proberen nu in het park een nieuwe verzamelplek te maken, maar dat komt nog niet helemaal van de grond. Waarschijnlijk is er ook sprake van een generatiekloof. Nu zijn wij de ouwelui. Jongeren hebben wel wat anders te doen dan naar een algemene ledenvergadering te komen of met de buren in het park koffie te drinken. Maar we moeten ook naar onszelf kijken. We hebben inmiddels al zo lang ons eigen vaste ploegje, dus ik neem niet altijd meer de moeite meer om te investeren in weer nieuwe, tijdelijke bewoners. Maar dat is niet goed. Je moet jezelf toch blijven aansporen en je een beetje aanpassen, luisteren naar iemand, zoeken naar gemeenschappelijke interesses. Door iets simpels als een kopje suiker lenen ontstaat al een gesprek. En met een beetje humor kom je een heel eind. Dat is natuurlijk wel wat moeilijker met een taalbarrière. Maar een tikje op de schouder werkt ook, of een duimpje omhoog. En ja, soms gaat de deur voor je neus dicht en haal je je schouders op.

Soms mopperen we wel, maar als er dan een mogelijkheid is om te verhuizen, dan gaan we toch weer twijfelen. Ondanks de veranderingen in het gebouw is het moeilijk om definitief te vertrekken. We zijn inmiddels zo gehecht aan de plek, met alles wat daarbij hoort. Wat ook helpt: samen met een aantal mensen in de flat protesteren we nu tegen veranderingen in de buurt door grote projectontwikkelaars. We schrijven samen brieven, gaan naar gemeenteraadsvergaderingen. Door dat gezamenlijk protest maken we nieuwe vrienden, zelfs als we de zaak niet winnen. Nu zijn we bezig met behoud van dit park. We geven ons niet zomaar gewonnen. Had je niet gedacht he, in zo’n flatje!

Verhaal 2: Geduld hebben.

Ik ben Syrisch, maar wil het niet over Syrië hebben. Bij ‘thuis’ denk ik aan Egypte. Niet dat het een fijne herinnering is, maar mijn jaren daar waren zó intens dat ik maar weinig beelden heb van mijn jeugd daarvoor. In Egypte heb ik voor het eerst zélf iets opgebouwd. Ik was pas veertien maar ik ben er volwassen geworden.

In Egypte was het leven zwaar. Ik werkte dertien uur per dag om de huur te kunnen betalen en ging niet naar school. Buiten kwam ik alleen om boodschappen te doen. Het was gevaarlijk, je hoorde vaak over aanrandingen op straat. Mijn moeder, broer en zus waren de enige Syriërs in de buurt en we werden aangekeken en uitgescholden. Toen mijn moeder vooruit reisde naar Nederland, zei ze ons dat wij haar snel zouden kunnen volgen. Maar dat duurde uiteindelijk nog anderhalf jaar. In die tijd zorgde ik voor mijn broer en zus, kookte, deed de was en deed boodschappen. Zo groeide ik op. Om niet na te hoeven denken over mijn situatie, droomde ik elke dag van Nederland. Daar zou ik een mooie toekomst opbouwen in een goed land met goede mensen. Nederland zou heel voor mij zijn. Maar als je in Nederland wil wonen, moet je heel geduldig zijn.

Dat blijkt ook nu ook nog. Nu ik hier ben, is het veel moeilijker dan ik dacht. Ik dacht bijvoorbeeld dat de taal mij makkelijk af zou gaan en dat ik direct met school zou beginnen. Ik had geen idee hoe alles werkt met uitkeringen en zo. Vooral het Nederlands is echt heel lastig. Ik ben een heel sociaal persoon en hou enorm van praten. Dat is onderdeel van wie ik ben. Daarmee ben ik gewend om vrienden te maken. Nu durf ik niet eens een grapje te maken, want straks zeg ik iets verkeerd en worden mensen boos. Ik maak nu dus geen contact met Nederlanders. Ik heb niet één vriendin. Wel kreeg ik werk achter de kassa vanuit de gemeente. Daar kwam ik veel in aanraking met discriminatie. Mensen zeiden: je moet Nederland uit, wat doe je hier, je stinkt… Er heeft zelfs een vrouw op mij gespuugd. Toen ik dit vertelde bij mijn contactpersoon van de gemeente, werd mij verteld dat ik me niet aan moest stellen, dat dit er nu eenmaal bij hoort hier in Nederland. Dat het geen reden is om ander werk voor mij te zoeken.

Nu ik het gewend ben om zelfstandig te wonen, is het ook wennen om weer met mijn ouders te leven. Mijn vader zegt: wat zijn jullie oud geworden, ik ken jullie niet meer terug. Natuurlijk ben ik sinds mijn geboorte veel veranderd, maar mijn vader begrijpt niet dat ik geen kind meer ben. Nu wij ouder worden verliest hij misschien ook een herinnering aan het oude leven. Ik heb heel veel gehuild, heel veel stress gehad en ben daarmee naar een psycholoog gegaan. Ook ik heb soms aandacht nodig van iemand anders dan mijn moeder of vader. Als je met iemand praat over je problemen helpt dat al, ook al is er niet meteen een oplossing.

Ik ben nu sterker. En sinds anderhalve maand heb ik eindelijk ander werk. Ik werk nu als tolk bij Boost, een centrum dat migranten helpt hun weg te vinden in Nederland. Ik werk daar met Arabische mensen, maar ook veel met Nederlanders. Als er binnen het centrum problemen zijn, vertaal ik die. Het werk verandert mij, mijn taal wordt beter. En als mijn taal goed is, wordt het leven ook beter. De afgelopen maand begin ik zelfs vrienden te maken. Nu zeg ik gewoon: Hoi, ik wil jouw vriendin zijn. Soms zakt de moed me nog steeds in de schoenen en denk ik, ik kan het niet. Maar dan herpak ik me snel. Ik móet verder. Ik moet, want ik heb hier een toekomst.

H.